Kist

“Hé, Kees Kist!”, riep ik over een marktje in het Friese Appelscha, waar eigenlijk verder niemand praatte (of was het de gêne die me daarvan overtuigde?) Ik las hardop wat er op vier vlaggen boven een schoenenkraam stond, niet dat ik de meneer op het stoeltje voor de marktkraam echt als Kees Kist herkende.

Kees Kist – ik zocht van wat ik nu ga vertellen heel veel ter plekke op – werd als eerste Nederlander topscorer van Europa en speelde voor AZ, Heerenveen, Paris St.-Germain en Oranje. Ga met hem op de foto, zei m’n vriendin. Ze was erbij toen ik deze zomer met m’n held, de (volgens mij, maar in ieder geval volgens hemzelf) plaatsvervanger van God op aarde, Zlatan, op de foto ging nadat ik hem een handje had gegegeven dat zweteriger was dan de handjes die hij na wedstrijden van tegenstanders kreeg.

Die ontmoeting met Zlatan ging sneller dan het sprintje dat je trekt als je bijna je trein mist,  maar het actieve nagenieten had, treurig of niet, de tijdsduur van drie Lord of the Rings-films achter elkaar – zonder dutje. Na Parijs en Zlatan nu dus Appelscha en Kees Kist. Het begon een heel aardig rijtje te worden. Als ik durfde.

We kochten een loempia bij het kraampje tegenover Kees. Ik zag hoe hij telefoon kreeg, misschien voor een bestelling, ik hoopte het voor hem want de schoenen in zijn kraampje bleven tot dan toe onaangeroerd. Ik zag hoe zijn vrouw een peuk opstak, hoe Kees even verveeld als gezag uitstralend trekjes van zijn sigaar nam. “Hoi Kees”, zei een meneer op bijna plichtmatige toon. Hij kwam overduidelijk elke week op deze markt en zei elke week “Hoi Kees”. Kees groette terug. Terwijl ik ‘s lands eerste Gouden Schoen-winnaar in de gaten hield, nam ik een hap van mijn loempia. Het kon de laatste hap worden voor ik Kees Kist de hand ging schudden, voor ik Kees met lichte bibbering in de stem zou vragen of ik met hem op de foto mocht.

Het waren die grote rode vlaggen met daarop een juichende voetballer en de naam Kees Kist die ervoor zorgden dat m’n twijfels bleven hangen. Ik moest met hem op de foto. Deed ik het voor hem of voor mezelf?

Ik nam nog een hap. De laatste voor ik Kees Kist liet voor wat hij was: gewoon een meneer die in de tijd dat je er nog nauwelijks wat mee kon verdienen tegen een bal trapte.

“Weer niet herkend” zou Kees straks in de auto tegen zijn vrouw zeggen. “Weer niks verkocht”, zou zij eraan toevoegen. Ik had de man die de aandacht en erkenning misschien wel het hardst nodig had op een zonnige middag in Appelscha keihard in de kou laten staan. Ik had verdorie op z’n minst een setje damesschoenen bij hem kunnen aanschaffen, voor m’n vriendin.

Op de terugweg dacht ik aan het klamme handje dat ik Zlatan gaf. Hij won nooit de Gouden Schoen.

Leave a comment